Als je met de ogen van nu, los van de context van toen, leest over het spreidingsbeleid en de kraakacties tegen de vestiging van pensions, komt het over als regelrechte discriminatie. Dat is niet terecht.
Als jong broekie deed ik in de jaren 60 en 70 mee met de actiegroep Het Oude Westen en het Samenwerkingsverband Oude Wijken.
De jonge bewoners waar ik bij hoorde waren toen niet alleen actief binnen hun wijk, maar ook op andere gebieden als hogeschool, universiteit, derde wereldbeweging en milieubeweging. We voelden ons onderdeel van een internationale vernieuwingsbeweging. Mooi voorbeeld hiervan is dat tijdens de val van Allende in 1972 er in de wekelijkse actiegroep vergadering in het Oude Westen een korte golf verbinding was met de sloppenwijk van Santiago. Dat is nu bijna niet meer voor te stellen.
Over gastarbeid en de huisvesting van buitenlandse arbeiders werd nagedacht in termen van internationale solidariteit en solidariteit met de autochtone Nederlandse bewoners. De kritiek op gastarbeid kwam ook uit derde wereld beweging, waarin ik toen betrokken was via de NOVIB.
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig werden op grote schaal gastarbeiders gerekruteerd. Op dat beleid was ernstige kritiek. De meest houtsnijdende kwam van professor Tinbergen (de latere Nobelprijswinnaar voor economie). Hij betoogde dat het tijd was voor internationale arbeidsdeling. Ongeschoolde arbeiders moesten niet naar Nederland worden gehaald, maar industrieën die nog veel ongeschoolde arbeid nodig hadden moesten verplaatst worden naar die ‘ontwikkelingslanden’. Stelling was dat de toenmalige vorm van gastarbeid slecht was voor de Nederlandse economie en voor de landen die deze arbeid exporteerden. Bovendien tastte het hier en in de landen van herkomst de sociale stabiliteit aan. De kritiek op het verschijnsel ‘gastarbeid’ bleek ook economisch gezien terecht: de vers geïmporteerde arbeid bleek bij de eerste de beste crisis massaal werkloos te worden.
Het beleid ging uit van terugkeer van de gastarbeiders naar het land van herkomst. Een illusie, dat was toen ook al bekend, omdat er geen behoorlijke economische perspectieven voor hen waren en velen kampten met armoede en politieke marginaliteit.
Kritiek op gastarbeid betekende echter niet dat we niet solidair waren met de gastarbeiders zelf. In het Oude Westen werd gekraakt tegen pensions en die woningen kwamen beschikbaar voor gezinnen (ook van buitenlandse afkomst, dat waren toen vooral Portugezen, Joegoslaven).
Er was wel werk geregeld voor gastarbeiders in Nederland, maar geen huisvesting. In de oude wijken waren vrijwel alle woningen particulier bezit. Die woningen vielen door gebrek aan kwaliteit en lage prijs (beneden de huurwaarde) niet onder de centraal geregelde woningdistributie. Woningen werden in snelgroeiend tempo pensions waar soms de bedden per shift verhuurd werden. Grote groepen mannen huisden in mensenpakhuizen, met lekkage, tocht, slecht sanitair, brandgevaarlijk.
Er was sprake van extreme uitbuiting van gastarbeiders, onaanvaardbare woonomstandigheden en ja ook van sociale spanningen. Het was de tijd van de minirok en de seksuele bevrijding, met de daarbij behorende subtiele grenzen van wat wel en niet kan. Dat werd niet altijd begrepen door mensen met totaal andere omgangsvormen, geen kennis van het Nederlands (niet nodig, ze gingen toch terug) en met een cultuur waarin ‘eer’ een grote plaats inneemt. Menige gastarbeider vond het toen een slecht idee om hun keurig bedekte vrouwen naar ons land te laten komen.
Was er discriminatie? Ja, alleen al het bestaan van de op slavenhandel lijkende import van ongeschoolden was discriminatie. Discriminatie was er toch het minst in de oude wijken, daar werd gezocht naar bestrijding van woonellende en het tegengaan van sociale spanningen.
Het Samenwerkingsverband Oude Wijken stelde in 1972 een eisenpakket op dat een einde moest maken aan de onaanvaardbare woonomstandigheden en aan de concentratie van pensions in de verpauperde delen van de stad. (7 eisen van oude wijken, 1972) Het moest ook een antwoord zijn op de sociale spanningen en de discriminatie van de bewoners van de oude wijken zelf. Deze bewoners kwamen zelf maar moeilijk in aanmerking voor sociale huurwoningen omdat ze in een ‘asociale wijk’ woonden. Er werden eisen gesteld aan de woonkwaliteit voor gastarbeiders en er werden eisen gesteld om stadsvernieuwing en reconstructie van de wijken mogelijk te maken, in plaats van grootschalig sloop.
Solidariteit, maar dan wel van iedereen, van alle Rotterdammers en niet alleen van de bewoners van de oude wijken.
Het eisenpakket van de wijkcomités werd na rellen in de Afrikaanderwijk door de gemeenteraad aangenomen.
Eind jaren 60 en begin jaren 70 (in ieder geval tot 1974) speelde het opbouwwerk nauwelijks een rol in de Rotterdamse oude wijken. Het Samenwerkingsverband Oude Wijken was een bewonersinitiatief waar het opbouwwerk uit die dagen niet bij betrokken was. Uit het Samenwerkingsverband kwam het OSOW (Overleg Stadsvernieuwing Oude Wijken) voort dat de bouwstenen voor de stadsvernieuwing zou leggen.
Opbouwwerker Cees van Wijk was tijdens de rellen van de Afrikaanderwijk contactfunctionaris tussen het College van B. en W. en het wijkorgaan Afrikaanderwijk, dat zelf uiteraard niet betrokken was bij de rellen, maar wel een bemiddelende rol kon spelen. Opbouwwerkers hadden nog een ambtelijke status en onderhielden als een soort overheidsvoorlichters contact met de meer formele vormen van bewonersorganisatie.
Het opbouwwerk was voor de actiegroepen en wijkcomités in die dagen een van de instituties die veranderd moesten worden. (En dat gebeurde ook: het opbouwwerk werd in de jaren 70 na lang touwtrekken met de gemeente onder zeggenschap van bewonersorganisaties gebracht, van ambtenaar werden ze werknemers in een particuliere stichting met een bestuur dat in meerderheid werd benoemd door bewonersorganisaties.)
Elke migratie is ook een persoonlijk drama. Het losweken van banden met de familie, het buitenlander worden in het land van aankomst (en ook in het land van herkomst), het beginnen op een nog lagere sociale trede, het gezien worden als minder en je moeten ‘emanciperen’ naar een andere cultuur. Een omgeving die jou en je kinderen en kleinkinderen blijft beschouwen als buitenlander, er half bijhorend. In een stuk over migranten en opbouwwerk moet zo’n ondertoon voelbaar te zijn.
Er zijn grote verschillen tussen groepen migranten. Het maakt nogal wat uit of het gaat over jonge mannen die als gastarbeiders in pensions wonen, Nederlandse postkoloniale immigratiestromen als Molukkers, Surinamers, Antillianen, of Angolezen en Kaap Verdianen. Voor een goed begrip van verschillende initiatieven moeten deze verschillen in het oog worden gehouden.
De gezinshereniging was een alles veranderende beweging. Begin jaren 70 was duidelijk dat de meeste ‘gastarbeiders’ niet terug zouden gaan. Erkenning op rijksniveau van Nederland als immigratieland heeft lang op zich laten wachten. Tot de jaren 80 was er nauwelijks gezinshereniging. De eerste buitenlandse kinderen in de jaren 70 op de Josephschool in het Oude Westen waren kinderen van politieke vluchtelingen uit Chili, na de staatsgreep van Pinochet en de val van Allende doorgaans van hoogopgeleide ouders.
We hebben te maken gehad met een gigantische volksverhuizing. Met trial en error hebben in Rotterdam duizenden werkers in het onderwijs, de politie, het bedrijfsleven, sociale huisvesting, welzijnswerk, de ambtenarij en bewoners uit de achterstandsbuurten zelf, deze beweging in banen geleid. De emancipatie machine van het onderwijs is aangepast aan de nieuwe opgaven en dat aanpassingsproces is nog steeds gaande. In buurten heeft een veelheid van initiatieven geleid hebben tot een relatief vredige maar voor velen ook pijnlijke overgangsperiode, in een klimaat van beleidsmatige ontkenning.
Dit nam en neemt niet weg dat de nadelen van de immigratie voornamelijk gedragen worden door mensen die qua inkomen, werk, opleiding, huisvesting en gezondheid op achterstand staan. De voordelen in de vorm van goedkope en flexibele arbeid komen ergens anders terecht.
De grote inspanning van de afgelopen decennia wordt nu politiek geframed als “pappen en nathouden”. Dat is onterecht. Werken vanuit verschillende perspectieven, met oog voor zowel richting, grenzen, als verbinding in een voortdurende veranderende omgeving is complex en vraagt stuurmanskunst. Die is op grote school aan de basis van de samenleving getoond.
Ook als je internationaal kijkt heeft de gemiddelde nieuwe Nederlander en autochtone Nederlander het hier beter dan bijvoorbeeld in Frankrijk, of Groot-Brittannië. Er is er hard gewerkt. Je zou een tekst uit ons koloniaal verleden parafraserend bijna zeggen: hier is iets groots verricht. Naast het monument voor de migrant in de Afrikaanderwijk is ook een monument op zijn plaats voor de autochtone Rotterdammer. Zijn leven is bijna net zo ingrijpend veranderd als dat van de migrant. Het opbouwwerk was van tijd tot tijd ook zo’n monumentje, waarin meerdere perspectieven samenkwamen.
Maart 2018
Ton Huiskens, Rotterdamse activist, opbouwwerker en sociaal projectontwikkelaar
*Goed verhaal van Ton. De historie moet verteld worden. maar wat met het heden?
*op welke wijze kan/mag Opzoomer Mee bewoners zoals v.d. Tweebosstraat ondersteunen met opbouwwerk? Of stelt de gemeente de grenzen en blijft het bij feestjes?
Reactie van Ton Huiskens op Veranderde bevolking
Als je met de ogen van nu, los van de context van toen, leest over het spreidingsbeleid en de kraakacties tegen de vestiging van pensions, komt het over als regelrechte discriminatie. Dat is niet terecht.
Als jong broekie deed ik in de jaren 60 en 70 mee met de actiegroep Het Oude Westen en het Samenwerkingsverband Oude Wijken.
De jonge bewoners waar ik bij hoorde waren toen niet alleen actief binnen hun wijk, maar ook op andere gebieden als hogeschool, universiteit, derde wereldbeweging en milieubeweging. We voelden ons onderdeel van een internationale vernieuwingsbeweging. Mooi voorbeeld hiervan is dat tijdens de val van Allende in 1972 er in de wekelijkse actiegroep vergadering in het Oude Westen een korte golf verbinding was met de sloppenwijk van Santiago. Dat is nu bijna niet meer voor te stellen.
Over gastarbeid en de huisvesting van buitenlandse arbeiders werd nagedacht in termen van internationale solidariteit en solidariteit met de autochtone Nederlandse bewoners. De kritiek op gastarbeid kwam ook uit derde wereld beweging, waarin ik toen betrokken was via de NOVIB.
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig werden op grote schaal gastarbeiders gerekruteerd. Op dat beleid was ernstige kritiek. De meest houtsnijdende kwam van professor Tinbergen (de latere Nobelprijswinnaar voor economie). Hij betoogde dat het tijd was voor internationale arbeidsdeling. Ongeschoolde arbeiders moesten niet naar Nederland worden gehaald, maar industrieën die nog veel ongeschoolde arbeid nodig hadden moesten verplaatst worden naar die ‘ontwikkelingslanden’. Stelling was dat de toenmalige vorm van gastarbeid slecht was voor de Nederlandse economie en voor de landen die deze arbeid exporteerden. Bovendien tastte het hier en in de landen van herkomst de sociale stabiliteit aan. De kritiek op het verschijnsel ‘gastarbeid’ bleek ook economisch gezien terecht: de vers geïmporteerde arbeid bleek bij de eerste de beste crisis massaal werkloos te worden.
Het beleid ging uit van terugkeer van de gastarbeiders naar het land van herkomst. Een illusie, dat was toen ook al bekend, omdat er geen behoorlijke economische perspectieven voor hen waren en velen kampten met armoede en politieke marginaliteit.
Kritiek op gastarbeid betekende echter niet dat we niet solidair waren met de gastarbeiders zelf. In het Oude Westen werd gekraakt tegen pensions en die woningen kwamen beschikbaar voor gezinnen (ook van buitenlandse afkomst, dat waren toen vooral Portugezen, Joegoslaven).
Er was wel werk geregeld voor gastarbeiders in Nederland, maar geen huisvesting. In de oude wijken waren vrijwel alle woningen particulier bezit. Die woningen vielen door gebrek aan kwaliteit en lage prijs (beneden de huurwaarde) niet onder de centraal geregelde woningdistributie. Woningen werden in snelgroeiend tempo pensions waar soms de bedden per shift verhuurd werden. Grote groepen mannen huisden in mensenpakhuizen, met lekkage, tocht, slecht sanitair, brandgevaarlijk.
Er was sprake van extreme uitbuiting van gastarbeiders, onaanvaardbare woonomstandigheden en ja ook van sociale spanningen. Het was de tijd van de minirok en de seksuele bevrijding, met de daarbij behorende subtiele grenzen van wat wel en niet kan. Dat werd niet altijd begrepen door mensen met totaal andere omgangsvormen, geen kennis van het Nederlands (niet nodig, ze gingen toch terug) en met een cultuur waarin ‘eer’ een grote plaats inneemt. Menige gastarbeider vond het toen een slecht idee om hun keurig bedekte vrouwen naar ons land te laten komen.
Was er discriminatie? Ja, alleen al het bestaan van de op slavenhandel lijkende import van ongeschoolden was discriminatie. Discriminatie was er toch het minst in de oude wijken, daar werd gezocht naar bestrijding van woonellende en het tegengaan van sociale spanningen.
Het Samenwerkingsverband Oude Wijken stelde in 1972 een eisenpakket op dat een einde moest maken aan de onaanvaardbare woonomstandigheden en aan de concentratie van pensions in de verpauperde delen van de stad. (7 eisen van oude wijken, 1972) Het moest ook een antwoord zijn op de sociale spanningen en de discriminatie van de bewoners van de oude wijken zelf. Deze bewoners kwamen zelf maar moeilijk in aanmerking voor sociale huurwoningen omdat ze in een ‘asociale wijk’ woonden. Er werden eisen gesteld aan de woonkwaliteit voor gastarbeiders en er werden eisen gesteld om stadsvernieuwing en reconstructie van de wijken mogelijk te maken, in plaats van grootschalig sloop.
Solidariteit, maar dan wel van iedereen, van alle Rotterdammers en niet alleen van de bewoners van de oude wijken.
Het eisenpakket van de wijkcomités werd na rellen in de Afrikaanderwijk door de gemeenteraad aangenomen.
Eind jaren 60 en begin jaren 70 (in ieder geval tot 1974) speelde het opbouwwerk nauwelijks een rol in de Rotterdamse oude wijken. Het Samenwerkingsverband Oude Wijken was een bewonersinitiatief waar het opbouwwerk uit die dagen niet bij betrokken was. Uit het Samenwerkingsverband kwam het OSOW (Overleg Stadsvernieuwing Oude Wijken) voort dat de bouwstenen voor de stadsvernieuwing zou leggen.
Opbouwwerker Cees van Wijk was tijdens de rellen van de Afrikaanderwijk contactfunctionaris tussen het College van B. en W. en het wijkorgaan Afrikaanderwijk, dat zelf uiteraard niet betrokken was bij de rellen, maar wel een bemiddelende rol kon spelen. Opbouwwerkers hadden nog een ambtelijke status en onderhielden als een soort overheidsvoorlichters contact met de meer formele vormen van bewonersorganisatie.
Het opbouwwerk was voor de actiegroepen en wijkcomités in die dagen een van de instituties die veranderd moesten worden. (En dat gebeurde ook: het opbouwwerk werd in de jaren 70 na lang touwtrekken met de gemeente onder zeggenschap van bewonersorganisaties gebracht, van ambtenaar werden ze werknemers in een particuliere stichting met een bestuur dat in meerderheid werd benoemd door bewonersorganisaties.)
Elke migratie is ook een persoonlijk drama. Het losweken van banden met de familie, het buitenlander worden in het land van aankomst (en ook in het land van herkomst), het beginnen op een nog lagere sociale trede, het gezien worden als minder en je moeten ‘emanciperen’ naar een andere cultuur. Een omgeving die jou en je kinderen en kleinkinderen blijft beschouwen als buitenlander, er half bijhorend. In een stuk over migranten en opbouwwerk moet zo’n ondertoon voelbaar te zijn.
Er zijn grote verschillen tussen groepen migranten. Het maakt nogal wat uit of het gaat over jonge mannen die als gastarbeiders in pensions wonen, Nederlandse postkoloniale immigratiestromen als Molukkers, Surinamers, Antillianen, of Angolezen en Kaap Verdianen. Voor een goed begrip van verschillende initiatieven moeten deze verschillen in het oog worden gehouden.
De gezinshereniging was een alles veranderende beweging. Begin jaren 70 was duidelijk dat de meeste ‘gastarbeiders’ niet terug zouden gaan. Erkenning op rijksniveau van Nederland als immigratieland heeft lang op zich laten wachten. Tot de jaren 80 was er nauwelijks gezinshereniging. De eerste buitenlandse kinderen in de jaren 70 op de Josephschool in het Oude Westen waren kinderen van politieke vluchtelingen uit Chili, na de staatsgreep van Pinochet en de val van Allende doorgaans van hoogopgeleide ouders.
We hebben te maken gehad met een gigantische volksverhuizing. Met trial en error hebben in Rotterdam duizenden werkers in het onderwijs, de politie, het bedrijfsleven, sociale huisvesting, welzijnswerk, de ambtenarij en bewoners uit de achterstandsbuurten zelf, deze beweging in banen geleid. De emancipatie machine van het onderwijs is aangepast aan de nieuwe opgaven en dat aanpassingsproces is nog steeds gaande. In buurten heeft een veelheid van initiatieven geleid hebben tot een relatief vredige maar voor velen ook pijnlijke overgangsperiode, in een klimaat van beleidsmatige ontkenning.
Dit nam en neemt niet weg dat de nadelen van de immigratie voornamelijk gedragen worden door mensen die qua inkomen, werk, opleiding, huisvesting en gezondheid op achterstand staan. De voordelen in de vorm van goedkope en flexibele arbeid komen ergens anders terecht.
De grote inspanning van de afgelopen decennia wordt nu politiek geframed als “pappen en nathouden”. Dat is onterecht. Werken vanuit verschillende perspectieven, met oog voor zowel richting, grenzen, als verbinding in een voortdurende veranderende omgeving is complex en vraagt stuurmanskunst. Die is op grote school aan de basis van de samenleving getoond.
Ook als je internationaal kijkt heeft de gemiddelde nieuwe Nederlander en autochtone Nederlander het hier beter dan bijvoorbeeld in Frankrijk, of Groot-Brittannië. Er is er hard gewerkt. Je zou een tekst uit ons koloniaal verleden parafraserend bijna zeggen: hier is iets groots verricht. Naast het monument voor de migrant in de Afrikaanderwijk is ook een monument op zijn plaats voor de autochtone Rotterdammer. Zijn leven is bijna net zo ingrijpend veranderd als dat van de migrant. Het opbouwwerk was van tijd tot tijd ook zo’n monumentje, waarin meerdere perspectieven samenkwamen.
Maart 2018
Ton Huiskens, Rotterdamse activist, opbouwwerker en sociaal projectontwikkelaar
*Goed verhaal van Ton. De historie moet verteld worden. maar wat met het heden?
*op welke wijze kan/mag Opzoomer Mee bewoners zoals v.d. Tweebosstraat ondersteunen met opbouwwerk? Of stelt de gemeente de grenzen en blijft het bij feestjes?